03. Lesverslag 24-09-2025

Voor les 3 kregen we thuisstudie mee. Ik heb die tijd benut om rustig te starten en me goed in te lezen in hoofdstuk 1 van Handboek voor leraren – editie 4. In deze samenvatting geef ik kort weer wat me is opgevallen en wat ik belangrijk vond in dit eerste hoofdstuk.

“Wat men moet leren, leert men door te doen”

(Aristoteles 384-322 v. Christus)

HOOFDSTUK1

Paragraaf1

Leren is het proces wat zich in het hoofd van de leerling afspeelt.

De leerkracht moet een optimale leeromgeving creëren, daarmee zijn de ‘basisgebieden’ van leren geschetst:

  • In het hoofd van de leerling volstrekt zich het leerproces
  • Buiten het hoofd van de leerling wordt de leerstof aangeboden

Een krachtige leeromgeving bestaat uit:

  • Tevredenheid en actieve houding van de leerlingen
  • Het welzijn en de mate van betrokkenheid van de leerling

Welzijn van de leerling;

  • Een leerling die zich prettig voelt is tevreden en heeft plezier in zijn schoolwerk. Hij is

ontspannen, energieken benaderbaar(staat open voor zijn omgeving)

Mate van betrokkenheid van de leerling:

  • De intensiteit waarmee de leerling zich bezighoudt met zijn taak. Deze betrokkenheid kan beschreven worden aan de hand van vijf niveaus:
    1. Geen activiteit
    2. Onderbroken activiteit
    3. Activiteit zonder intensiteit
    4. Activiteit met enkele intensieve momenten
    5. Ononderbroken intensieve activiteit Het meten van de betrokkenheid:
  • Het observeren van de betrokkenheid van enkele individuele leerlingen. Door verschillende individuele niveaus van betrokkenheid te noteren, ontstaat een goed beeld van de betrokkenheid van de groep als geheel.

Hoe bereik je een krachtige leeromgeving?

  • In een krachtige leeromgeving wordt voldaan aan de basisbehoeften van de leerlingen:

  Competentie; de leerling moet het gevoel hebben de taak aan te kunnen

Relatie; de leerling moet het gevoel hebben erbij de horen

  Autonomie; de leerling moet deels zijn eigen keuzes kunnen maken

Adaptief onderwijs voorziet in de basisbehoeften competentie, relatie en autonomie en is afgestemd op de mogelijkheden van de individuele leerling. Adaptief onderwijs staat voor pedagogisch, didactisch en organisatorisch handelen dat leerlingen ruimte biedt om optimaal gemotiveerd te leren.

Competentie; maak de taak transparant en motiverend

  • De leerling moet er altijd van overtuigd zijn dat hij een bepaalde taak aankan
  • Om dat mogelijk te maken moet je als leerkracht inzicht hebben in het leerproces van de leerling; ook wel het transparantmakenvanhetleerproces genoemd
  • Competent voelen leidt tot meer leren van de leerling en bevordert zijn motivatie
  • De leermethode regeert niet maar ondersteunt
  • Soms eerst interveniërende opdrachten bedenken zodat ze de grotere taak daarna aankunnen
  • Als leerkracht kan je de basisbehoefte competentie inbouwen in je lessen door het leerproces stapsgewijs transparant te maken

Het leerproces transparant maken:

  • Denkstappen analyseren

Weten wat de leerlingen moeten leren en wat de hobbels zijn in het leerproces Je moet een bewuste analyse van de leerstof maken

  • Aan elkaar laten uitleggen

Een leerling moet zicht hebben op zijn eigen leerproces, als leerkracht moet je hierbij helpen door bijvoorbeeld:

– een leerling iets laten uitleggen aan zijn medeleerling(en)

  • Een leerling onthoudt 10% van iets te lezen en 95% wanneer ze iets uitleggen aan anderen

De leerling motiveren:

  • Leerstof in haalbare stappen onderverdelen
  • Het enthousiasme van de leerkracht
  • Betekenis geven aan leerstof

Extrinsiekemotivatie: bv. Een toets

Intrinsiekemotivatie: bv. Laten ervaren dat de zinvol is voor in het dagelijkse leven

  • Verwachtingen van de leerkracht

Een leerkracht die positieve verwachtingen heeft van de leerling beïnvloedt de daadwerkelijke prestatie van de leerling ook positief.

Leerling gaat zich gedragen conform de positieve verwachtingen van docent =

pygmalioneffect.

De hoge verwachtingen van een docent leiden tot een paniekzone wat het leren negatief beïnvloedt.

Relatie: communiceer en betrek de hele klas erbij

  • Een leerling functioneert het beste als hij vertrouwen heeft in de leerkracht en als hij het gevoel heeft bij de groep te horen en daar gezien wordt.

Als leerkracht kan je dit proces ondersteunen door:

  • Het sociale proces te stimuleren en te benutten
  • Ook in een grote groep alle leerlingen bij de les te betrekken
  • Enkele communicatieadviezen ter harte te nemen

Het sociale proces stimuleren en benutten:

  • Leren vindt plaats binnen een sociale context
  • De school is voor leerlingen een ontmoetingsplaats, hier speelt een groot deel van hun sociale leven af
  • Er is sprake van commitmentals verbondenheid wederzijds is
  • Leren gaat beter als leerlingen in onderlinge interactie bezig zijn met de leerstof, ze moeten dan zelf de stof onder woorden brengen en scherpen hun geest. Ze herstructureren bestaande kennis met nieuwe inzichten, hiermee construeren leerlingen hun eigen kijk op de leerstof, dit wordt sociaalconstructivisme genoemd

Sociaalconstructivisme gaat ervan uit dat mensen hun eigen kennis construeren door interactie met anderen.

Activerend onderwijs gaat uit van de grondgedachte dat leerlingen beter leren als ze door middel van activerende werkvormen betrokken worden bij de les.

Enkele communicatieregels om de leerlingen bij de les te betrekken:

  • Volg de klas en de leerlingen

Niet alleen vertellen wat de leerling moet weten maar ook hoe hij daarop reageert

  • Maak nadrukkelijk oogcontact
  • Geef de klas en de individuele leerling een ontvangstbevestiging Laten merken dat hij de moeite waard is om opgemerkt te worden
  • Benoem het handelen van de leerling instemmend Bijvoorbeeld: ‘wat fijn dat je at vraagt’
  • Zorg voor een duidelijke beurtverdeling

Eerst de vraag in algemeenheid stellen, daarna individueel benaderen

  • Zorg dat je de gehele klas betrekt bij de vragen die jij aan een individuele leerling stelt Na individuele beurten snel terugkeren naar groepsniveau

Autonomie: maak keuzen met Kolb en Gardner

Autonomie = leerling heeft grip op zijn eigen leergedrag en voelt zich vrij om eigen keuzes te maken

  • Je moet kunnen differentiëren; biedt leerlingen die meer kunnen ook meer aan
  • In een krachtige leeromgeving wordt de benaderingswijze afgestemd op de verschillende leerstijlen van individuele leerlingen

Kolb: verschillende leerstijlen:

  • Doeners
  • Beschouwers
  • Denkers
  • Beslissers

Daarnaast is hij van mening dat elk volledig leerproces uit een viertal fasen:

  • Concreet ervaren
  • Reflectief observeren
  • Abstract conceptualiseren
  • Actief experimenteren

Welke fase het meest geschikt is om in te stappen, is afhankelijk van de leerstijl van de leerling:

  • De doener;

Houdt van actief experimenteren en concreet ervaren

  • De beschouwer;

Leert door vanuit verschillende invalshoeken naar opgedane ervaringen te kijken

  • De denker;

Benut zijn observaties om abstract te conceptualiseren

  • De beslissers;

Gebruikt de abstractie juist om actief te experimenteren. Past graag theorieën en modellen toe in de praktijk

Gardner: meervoudige intelligentie

  • Intelligentie is volgens Gardner de bekwaamheid om te leren een probleem op te lossen.
  • De voorkeursintelligenties zijn gerelateerd aan de wijze waarop iemand het liefst met problemen en leerstof omgaat

Gardner onderscheidt de volgende intelligentie:

  • Verbaal / linguïstisch

De leerling houdt van taaluitingen zoals lezen/schrijven en is gevoelig voor nuances in taalgebruik

  • Logisch / mathematisch

De leerling is analytisch en planmatig en houdt er van probleemstellingen op te lossen

  • Visueel / ruimtelijk

Leerling heeft een goed ontwikkeld ruimtelijk inzicht en heeft gevoel voor verhoudingen, vormen, afmetingen en kleur

  • Lichamelijk / kinesthetisch

De leerling leert het best door dingen te doen, houdt van fysieke ervaringen

  • Muzikaal / ritmisch

Luistert graag naar muziek en maakt graag muziek

  • Naturalistisch

Houdt van de natuur en alles wat daarmee samenhangt; dieren/klimaat/landschappen

  • Interpersoonlijk

Is sociaal, gaat graag met mensen om en is empathisch sterk ontwikkeld

  • Extrapersoonlijk

Sterk ontwikkelde innerlijke belevingswereld en is zich bewust van zijn eigen gewaarwordingen

Leren = het gevolg van een activiteit van de leerling

Leren = een mentaal proces waarbij als gevolg van leeractiviteiten een relatief stabiele gedragsverandering tot stand komt

Metaal proces = een intern proces waarbij nieuwe kennis , vaardigheden, houdingen, motieven en het vermogen om het leerproces te verbeteren

Leren geschiedt middels:

  • Directe ervaring
  • Sociale interactie
  • Nadenken ofwel reflectie
  • Verwerken van theorie

We onderscheiden 4 stadia van kennisverwerking (4 niveaus van beheersing): OBIT

  • Niveau 1; onthouden
  • Niveau 2; begrijpen
  • Niveau 3; integreren = nieuwe kennis wordt gekoppeld aan aanwezige kennis
  • Niveau 4; toepassen

Paragraaf3

We onderscheiden 3 soorten geheugen:

  • Zintuigelijk geheugen
  • Kortetermijngeheugen
  • Langetermijngeheugen

Het zintuigelijk geheugen:

  • Alles wat je ziet/hoort/ruikt/voelt en proeft komt in het zintuigelijk geheugen
  • Duurt erg kort
  • Belangrijkste taak = vergelijken nieuwe ruwe informatie met al aanwezige informatie
  • Alleen informatie die wordt herkend en betekenis heeft krijgt toegang tot het kortetermijngeheugen

Kortetermijngeheugen:

  • Informatie die door het zintuigelijk geheugen is doorgelaten komt terecht in het kortetermijngeheugen
  • Nieuwe informatie wordt in contact gebracht met al bestaande kennis uit het langetermijngeheugen
  • Heeft een beperkte capaciteit
  • Belangrijke actieve controleprocessen in het korttermijngeheugen zijn herhalen en coderen

Van kort naar lang; herhaling en codering

  • Informatie die niet wordt opgenomen gaat verloren, herhalen/coderen helpt bij onthouden
  • Twee soorten herhaling; onderhoudsherhaling en uitgewerkte herhaling
  • Onderhoudsherhaling = helpt je om informatie langer vast te houden in het kortetermijngeheugen maar niet genoeg voor het langetermijngeheugen
  • Uitgewerkte herhaling = door nieuwe informatie te bewerken, proberen we het te begrijpen en die poging tot begrijpen is de meest effectieve manier om nieuwe informatie op te slaan
  • Codering = ezelsbruggetjes (Waddeneilanden (tv-tas), knoop in je zakdoek, ’t kofschip)

Langetermijngeheugen:

  • Uitgebreid netwerk van mentale concepten die associatief met elkaar zijn verbonden
  • Hoe dichter de kennis bij elkaar zit hoe sneller je je iets kan herinneren

Paragraaf4

  • Behaviorisme en het belang van conditioneren
  • Cognitivisme en het belang van metacognitie
  • Handelingspsychologie en het belang van mentale handelingen
  • Constructivistische leertheorie en sleutelkenmerken van onderwijs

Behaviorisme en het belang van conditioneren:

  • Het behaviorisme zag de proefpersoon als een black box waarbij je niet in het hoofd moet willen kijken
  • Iedereen zou kunnen opgroeien tot kunstenaar, zakenman of bedelaar, al naar gelang de omgeving waar hij werd grootgebracht met de bijbehorende prikkels
  • Het behaviorisme stelt dat leren het gevolg is van een prikkel (stimulus) die een reactie in de vorm van bepaald gedrag (respons) teweegbrengt

Twee belangrijke leer theoretische principes van het behaviorisme:

  • Klassiek conditioneren
  • Operant conditioneren

Klassiek conditioneren:

  • Honden die gaan kwijlen bij het zien van voedsel
  • Hongerige katten die aan een touwtje moeten trekken om vis te krijgen -> trial and error Op den duur ontstaat het gewenste gedrag -> kat trekt aan touwtje

De wet van herhaling = hoe vaker succes, hoe eerder hij verband legt tussen zijn handeling en het resultaat daarvan.

De wet van effect = hoe groter de beloning, des te sneller het effect

Operant conditioneren:

  • Belonen van deelhandelingen bij het aanleren van complex gedrag (duiven laten pingpongen)

Cognitivisme en het belang van metacognitie:

  • Het cognitivisme is geïnteresseerd in de leerprocessen die zich in het hoofd afspelen
  • Het cognitivisme gaat uit van een actieve leerling die zelf orde schept in alle aangeboden stimuli
  • Cognitie = kennen of weten -> kennis die zich in iemands geest bevindt
  • Bestudeert de mentale activiteit in de processen van leren, waarnemen, herinneren, denken, interpreteren, geloven en het oplossen van problemen

Metacognitie en vier soorten kennis:

  • Metacognitie = kennis over je eigen kennis
  • Metacognitie is nodig om je eigen leerproces te reguleren

Kennis kan betrekking hebben op de volgende 4 deelaspecten:

  • Declaratieve kennis (definities, wetten, formules en verbanden)
  • Procedurele kennis (kennis kunnen toepassen)
  • Situationele kennis (oplossingsstrategieën kunnen kiezen)
  • Strategische kennis (alternatieve methoden kennen)

Constructivistische leertheorie:

  • Het constructivisme gaat ervan uit dat leerlingen hun eigen nieuwe kennis construeren (opbouwen/samenstellen)
  • Kennis wordt dus niet kant en klaar in hun hoofd gegoten
  • Instructie kan deze constructie ondersteunen Constructivistische uitgangspunten:
  • De leerling bezit van zichzelf de wens om dingen uit te zoeken -> intrinsiek gemotiveerd
  • Begrijpen is meer dan informatie uit het hoofd leren, begrijpen is een kwestie van structureren en/of herorganiseren
  • Reflectie, zelfcorrectie en feedback van anderen stimuleren het leren

Sleutelkenmerken van onderwijs:

  • De lerende heeft een actieve rol
  • Voorkennis is het vertrekpunt voor nieuwe informatie
  • Een leerproces is een individueel proces
  • Leren is sociale ervaring